Aanleiding wetsvoorstel
Dit wetsvoorstel is een reactie op verschillende ontwikkelingen in de zorg. Zo maken zorgaanbieders steeds vaker gebruik van complexe organisatorische en financiële bedrijfsconstructies. Dat kan bijdragen aan betere en efficiëntere zorgverlening of de continuïteit van de organisatie. Maar niet-integere (betrokkenen van) zorgaanbieders (bestuurders, interne toezichthouders of aandeelhouders) kunnen uit zijn op persoonlijk gewin – dit kan botsen met de maatschappelijke doelstelling van de zorgaanbieder en ten kosten gaan van de kwaliteit van zorg. Ook excessieve winstuitkering in de zorg is al jaren onderwerp van discussie. En op naleving van privaatrechtelijke tegenstrijdig belang-bepalingen en de normen uit de Governancecode Zorg 2022 is momenteel geen toezicht door de NZa en IGJ mogelijk. Het publiekrechtelijk verankeren van deze normen in de wet maakt dit nu wel mogelijk. Met de beoogde (nieuwe) wettelijke normen kunnen partijen die persoonlijk gewin boven het maatschappelijk belang plaatsen aangepakt worden door externe toezichthouders.
Voor welke zorgaanbieders relevant
Het wetsvoorstel heeft gevolgen voor zorgaanbieders (waaronder ook zorgaanbieders van forensische zorg en onderaannemers) en jeugdhulpaanbieders. Bepaalde onderdelen uit het wetsvoorstel zijn slechts van toepassing op zorgaanbieders. Op dit moment geldt voor jeugdhulpaanbieders bijvoorbeeld geen vergunningplicht op grond van de Wet toetreding zorgaanbieders (Wtza)*, als gevolg waarvan de Wtza-gerelateerde wetswijzigingen niet van toepassing zijn op jeugdhulpaanbieders. Het Wetsvoorstel Verbetering beschikbaarheid zorg voor jeugdigen is overigens in voorbereiding en zal voorzien in governanceverplichtingen voor Jeugdhulp, maar valt buiten de scope van deze blog.
* Voor meer informatie over de Wtza en meer specifiek de consequenties daarvan voor investeerders in de zorg, verwijzen wij naar ons eerdere blog hierover.
Bestaande zorgwetten die wijzigen
Met dit wetsvoorstel wijzigen de Wet toetreding zorgaanbieders (Wtza), de Wet marktordening gezondheidszorg (Wmg) en de Jeugdwet (JW) en komt de Wet toelating zorginstellingen (WTZi) te vervallen.
Inhoud wetsvoorstel
Het wetsvoorstel bevat (i) publiekrechtelijke normen ter voorkoming van negatieve gevolgen van tegenstrijdige belangen, (ii) nadere regels voor winstuitkering bij risico’s voor de kwaliteit, betaalbaarheid en toegankelijkheid van zorg- en jeugdhulp (voorwaarden volgen per algemene maatregel van bestuur), (iii) extra intrekkings- en weigeringsgronden voor de Wtza-vergunning en (iv) moderniseert het toezicht op vastgoedtransacties in de zorg.
De NZa gaat toezicht houden op de tegenstrijdig belangbepalingen en winstuitkering, en de IGJ op de toelatingsvergunning van zorgaanbieders. Omdat het bouwregime al lang is afgeschaft komt het huidige toezicht op vastgoedtransacties door het College Sanering Zorginstellingen (CSZ) te vervallen.
Publiekrechtelijke normen ter voorkoming van negatieve gevolgen van tegenstrijdige belangen
Op dit moment volgen de kaders voor integer handelen en goede bedrijfsvoering van zorgaanbieders voornamelijk uit de privaatrechtelijke normen uit Boek 2 Burgerlijk Wetboek (BW) en de Governancecode Zorg 2022. Deze kaders vormen echter geen publiekrechtelijke grondslag voor toezicht of handhaving door externe toezichthouders (NZa en IGJ). Bovendien gelden de kaders niet voor alle zorgaanbieders, maar alleen voor rechtspersonen op grond van Boek 2 BW en voor zorgaanbieders die (vrijwillig) de Governancecode Zorg 2022 naleven. Het wetsvoorstel introduceert daarom verschillende publiekrechtelijke normen voor de omgang met tegenstrijdige belangen ter voorkoming van eventuele negatieve gevolgen hiervan. Daarmee creëert het wetsvoorstel toezicht- en handhavingstaken voor de NZa en de IGJ. Zo kan straks worden ingegrepen vóór de kwaliteit van de zorg in het geding komt, zonder daarvoor afhankelijk te zijn van individuele acties van stakeholders (zoals zorgverzekeraars en gemeenten). Het wetsvoorstel bevat de volgende normen:
Het wetsvoorstel introduceert allereerst een publiekrechtelijke en handhaafbare norm voor de taakvervulling van het bestuur voor alle zorg- en jeugdhulpaanbieders. Zorg- en jeugdhulpaanbieders dienen verschillende belangen te behartigen: het belang van de organisatie, het maatschappelijk belang en het belang van de daarbij betrokken belanghebbenden (zoals patiënten, financiers en zorgverzekeraars). Door deze norm - die aansluit bij bestaande normen over taakvervulling van bestuurders en commissarissen uit Boek 2 BW - wordt voor alle zorg- en jeugdhulpaanbieders (ongeacht hun rechts- of organisatievorm) verduidelijkt op welke belangen zij zich bij de vervulling van hun taak moeten richten om tot een aanvaardbare en gemotiveerde belangenafweging te komen. Een door zorg- en jeugdhulpaanbieders te maken belangenafweging dient integer te zijn en desgevraagd aan de maatschappij of de externe toezichthouder uitlegbaar te zijn, met name als sprake is van botsende deelbelangen. Voor voorbeelden van besluiten waarbij sprake kan zijn van botsende deelbelangen verwijst de memorie van toelichting onder andere naar het besluit tot fusie, duurzame samenwerkingen en beslissingen over het (beheer van) vastgoed. Het toezicht (marginale toets) zal zich richten op de onderbouwing van de gemaakte keuzes.
Het wetsvoorstel stelt daarnaast voor de tegenstrijdig-belangregeling uit Boek 2 BW te laten gelden voor alle zorgaanbieders als bedoeld in de Wmg en jeugdhulpaanbieders in de zin van de JW. Uitgangspunt is dat in beginsel moet worden voorkomen dat een bestuurder of lid van de interne toezichthouder met een tegenstrijdig belang deelneemt aan de besluitvorming. In de gevallen waarin de betrokkenheid van een dergelijk bestuurder of lid van de interne toezichthouder niet kan worden vermeden, moeten de overwegingen die aan dat besluit ten grondslag liggen schriftelijk worden vastgelegd.
Tot slot, in aanvulling op voornoemde normen ter voorkoming van negatieve gevolgen van tegenstrijdige belangen, voorziet het wetsvoorstel in een norm die zorgaanbieders wettelijk verplicht schriftelijk vast te leggen op welke wijze is gewaarborgd dat sprake is van normale marktvoorwaarden (‘at arm’s length’). De norm ziet enkel op ‘van betekenis zijnde transacties’ (transacties die van invloed zijn op de financiële positie van de zorg- of jeugdhulpaanbieder omdat ze significante risico’s of voordelen voor de financiële bedrijfsvoering kunnen meebrengen) met een lid van de intern toezichthouder, een bestuurslid en een aandeelhouder die een direct of indirect financieel belang heeft bij de transactie. De memorie van toelichting noemt vastgoedtransacties, grote ICT-projecten, het uitbesteden van administratie of de inhuur van merendeel van het personeel als voorbeelden. Verondersteld wordt dat dit type transacties altijd een verhoogd risico oplevert; de norm geldt daarom ongeacht of daadwerkelijk sprake is van een tegenstrijdig belang. Zorg- en jeugdhulpaanbieders dienen tevens na te gaan of de betrokken adviseurs bij de besluitvorming directe of indirecte belangen hebben en moeten deze eventuele belangen ook meewegen bij de besluitvorming.
Winstuitkering
Het geldende winstuitkeringsverbod voor hoofdaannemers van intramurale Zvw-zorg en Wlz-zorg blijft bestaan. Dit verbod komt in de Wmg in plaats van in de WTZi. De memorie van toelichting bevestigt dat onderaannemers op grond van de huidige regels niet gebonden zijn aan het winstuitkeringsverbod, en ook niet onder de reikwijdte daarvan komen te vallen (dit zal bij algemene maatregel van bestuur worden vastgelegd).
Het wetsvoorstel bevat een (nieuwe) definitie van winstuitkering. Wij gaan in een volgende blog nader in op de definitie van winstuitkering, maar merken over de mogelijkheid die het wetsvoorstel introduceert daar voorwaarden aan te verbinden vast het volgende op.
Het wetsvoorstel voorziet in de mogelijkheid voorwaarden te verbinden aan winstuitkering. Deze mogelijkheid ziet op alle zorgaanbieders waarvoor op dit moment geen verbod op winstuitkering geldt (grofweg onderaannemers in de intramurale zorg en hoofd- en onderaannemers in de extramurale zorg en de jeugdhulp). Of en welke voorwaarden er uiteindelijk komen, zal per deelsector worden bezien. De voorwaarden volgen per algemene maatregel van bestuur. De memorie van toelichting verwijst naar voorwaarden die bijvoorbeeld kunnen zien op de financiële gezondheid, de kwaliteit van de zorg of jeugdhulp, betrokkenheid van de interne toezichthouder en de termijn waarbinnen winst mag worden uitgekeerd.
Wij vermoeden daarom dat VWS de voorwaarden uit de Wet vergroten investeringsmogelijkheden in medisch specialistische zorg uit 2012 (33 168) van de plank haalt. Voor wie deze voorwaarden – na al die jaren van politiek debat, uitstel en vervolgens afstel van het wetsvoorstel – niet meer helder op het netvlies heeft:
- Geen winstuitkering eerste drie jaar na eerste investering;
- Eerste winstuitkering maximaal 50% van de winst;
- Positieve beoordeling minimumkwaliteitseisen door IGZ (nu IGJ);
- Positieve beoordeling financiële reserves door bestuur;
- Solvabiliteitsmarge van zorgaanbieder (en groep) van ten minste 20% (inclusief regels per AMvB voor maximale daling solvabiliteit);
- Resultaat voorafgegane drie boekjaren positief;
- Voor eerste winstuitkering voorafgaande toestemming van de NZa vereist;
- Positief advies toezichthoudend orgaan;
- Goedkeuring bestuur.
Let op: deze eisen staan dus niet in het wetsvoorstel Wibz en worden niet genoemd in de memorie van toelichting daarbij. Maar mogelijk volgen dus voorwaarden van deze strekking per algemene maatregel van bestuur.
De toezichttaken van de NZa worden uitgebreid met het toezicht op de nieuwe regels. Aanvullend op het gebruikelijke toezicht- en handhavingsinstrumentarium dat de NZa op grond van de Wmg heeft, krijgt de NZa de mogelijkheid om de zorg- of jeugdhulpaanbieder de verplichting op te leggen (een aanwijzing) om in strijd met dit wetsvoorstel uitbetaalde winstuitkeringen, terug te vorderen. Dit kan impliceren dat de zorgaanbieder een civielrechtelijk traject moet starten tegen de ontvanger van de winstuitkering, aldus VWS.
Intrekken en weigeren Wtza-vergunning
Het wetsvoorstel introduceert extra weigerings- en intrekkingsgronden aan een Wtza-vergunning voor zorgaanbieders. Daarmee wordt de toets aan de voorkant verder verstevigd en wordt het gemakkelijker om de vergunning in te trekken. Zorgaanbieders of personen die verkeerde intenties hebben of eerder de fout in zijn gegaan, kunnen zo beter worden geweerd.
De uitbreiding van de vergunnings- en intrekkingsgronden ziet op de volgende vijf onderdelen:
Als een zorgaanbieder in strijd handelt met de tegenstrijdig belangregels uit het wetsvoorstel kan de NZa niet alleen bestuursrechtelijke sancties opleggen, maar kan de vergunning worden geweigerd of ingetrokken.
Het niet voldoen aan artikel 2 Wkkzg wordt toevoegd aan de intrekkings- en weigeringsgronden van de vergunning. Nagegaan kan worden of in het verleden zodanige signalen bestonden dat aannemelijk is dat het voldoen aan de eisen van artikel 2 Wkkgz niet gegarandeerd is. Dit is bijvoorbeeld het geval als herhaaldelijk sprake is geweest van meldingen van calamiteiten bij de IGJ en er (nog) te weinig is gedaan met de verbetermaatregelen. Daarnaast kan de vergunning van een instelling die herhaaldelijk niet voldoet aan de eisen van de Wkkgz, worden ingetrokken.
Het wetsvoorstel voegt een bepaling toe aan de weigerings- en intrekkingsgronden op basis van disfunctioneren in het verleden van bestuurders, interne toezichthouders en andere personen met feitelijke zeggenschap. Dit betreft een vergaande maatregel die enkel is bedoeld voor uitzonderlijke gevallen omdat de maatregel de facto kan leiden tot een (tijdelijk) bestuursverbod. Dit kan bijvoorbeeld aan de orde zijn als een bestuurder in het verleden betrokken is geweest bij faillissementsfraude en de kans op herhaling aanwezig wordt geacht.
Ook wordt als intrekkings- en weigeringsgrond opgenomen dat een zorgaanbieder moet voldoen aan artikel 36 Wmg (de verplichting om te beschikken over een deugdelijke administratie). De gedachte hierachter is dat een deugdelijke administratie nodig is om correct te kunnen declareren en dat het kunnen voeren van een deugdelijke administratie (bijvoorbeeld omdat ter ondersteuning van de administratie gebruikt wordt gemaakt van bepaalde software), zo beter toetsbaar is.
Tot slot kan een vergunning worden geweigerd of ingetrokken als sprake is van zodanige omstandigheden dat een goed en rechtmatig functioneren van de zorgaanbieder redelijkerwijs onvoldoende is geborgd. Dit betreft een vangnetbepaling voor het geval er sprake is van feiten en omstandigheden die voldoende aanleiding geven om te veronderstellen dat een goed en rechtmatig functioneren van de zorgaanbieder onvoldoende is geborgd, maar weigering of intrekking van de vergunning niet mogelijk is op grond van de overige intrekkings- en weigeringsronden.
Naast de uitbreiding van de intrekkings- en weigeringsgronden, voorziet het wetsvoorstel in een nieuwe bepaling over gegevensuitwisseling voorafgaand aan het afgeven van de vergunning. Op dit moment zijn er volgens VWS namelijk zorgaanbieders met een vergunning die zij wellicht niet hadden gekregen als de minister (en meer specifiek het uitvoeringsorgaan van VWS, het CIBG) bij de beoordeling van de vergunningaanvraag over alle noodzakelijke en beschikbare gegevens had beschikt. Daarom voorziet het wetsvoorstel in een mogelijkheid voor de minister om bij een aanvraag voor een toelatingsvergunning het KvK-nummer van de zorgaanbieder te verstrekken aan de zorgverzekeraars, de Wlz-uitvoerders (zorgkantoren), de NZa en de IGJ. Vervolgens kunnen deze partijen onderzoeken of zij over informatie beschikken die van belang kan zijn voor het verlenen van de vergunning. Indien dit het geval is, kunnen zij deze gegevens verstrekken aan de minister (het CIBG). De wetgever laat (nog) in het midden over wat voor informatie zorgverzekeraars en Wlz-uitvoerders beschikken die van belang kan zijn, maar wij denken bijvoorbeeld aan informatie naar aanleiding van (herhaaldelijke) materiële controles en/of terugvorderingen van onrechtmatige declaraties.
Modernisering toezicht op vastgoedtransacties
Tot slot wordt moderniseert het wetsvoorstel het overheidstoezicht op vastgoedtransacties in de zorg. Dit past bij het al jaren geleden vervallen van het bouwregime en daarmee het feit dat zorgaanbieders binnen het huidige zorgstelsel zelf verantwoordelijk zijn voor het beheer van hun vastgoed en zij ook zelf de risico’s dragen die daarmee samenhangen. Omdat het wetsvoorstel randvoorwaarden voor zorgvuldige en integere besluitvorming bevat (zie hierboven) en deze voorwaarden ook van toepassing zijn op vastgoed gerelateerde besluiten, is het niet langer noodzakelijk voor de vervreemding of verhuur van vastgoed door zorgaanbieders het daaraan voorafgaande toezicht door het CSZ te handhaven. Artikel 18 Wtzi wordt daarom ingetrokken en het CSZ wordt opgeheven.
Timing
De internetconsultatie van het wetsvoorstel sluit op 1 december 2022. Daarna moet het wetsvoorstel onder andere nog door de Tweede en Eerste Kamer worden aangenomen. Het is dus nog afwachten of de Wibz er daadwerkelijk komt. Er zitten nog een aantal haken en ogen aan de huidige versie van het wetsvoorstel althans, sommige paragrafen uit de memorie van toelichting roepen vragen bij ons op. Wij gaan ons hier nader in verdiepen en houden u op de hoogte.
Tot slot
Wij volgen de wetsontwikkelingen op de voet. Indien u vragen heeft over bijvoorbeeld een van de in deze blog genoemde wetten, winstuitkering in de zorg, het wetsvoorstel Wibz of hulp wenst bij het opstellen van een reactie op het wetsvoorstel, neem dan gerust contact op met uw vaste aanspreekpunt binnen ons Life Sciences & Healthcare Team, en/of ondergetekenden.