Achtergrond

De zes Nederlandse zaken gaan over pensioenfondsen die pensioenregelingen uitvoeren op basis van een uitkeringsovereenkomst. In deze pensioenregelingen wordt gestreefd naar pensioenuitkeringen waarvan de hoogte afhankelijk is van het aantal dienstjaren en salaris, zonder de garantie dat dit streven wordt gehaald. Aan het HvJ was de vraag voorgelegd of een dergelijk pensioenfonds een gemeenschappelijk beleggingsfonds is. Belangrijke voorwaarde daarvoor is dat de pensioendeelnemers het beleggingsrisico dragen. Voor pensioenfondsen heeft de kwalificatie als gemeenschappelijk beleggingsfondsen grote gevolgen omdat zij dan zonder btw (vermogens)beheerdiensten kunnen inkopen vanwege de zogenoemde fondsvrijstelling. Btw is voor pensioenfondsen een significante kostenpost vanwege hun beperkte aftrekrecht.

De Advocaat-Generaal bij het HvJ concludeerde eerder dit jaar in diens advies aan het HvJ dat de betrokken pensioenfondsen waarschijnlijk geen gemeenschappelijk beleggingsfondsen zijn. Zie ook ons eerdere bericht.

Uitspraak HvJ

Lopen de deelnemers het beleggingsrisico?
Volgens het HvJ moet worden getoetst of het beleggingsrisico van een deelnemer in een pensioenfonds vergelijkbaar is met het beleggingsrisico van een deelnemer in een icbe. Een icbe is volgens het HvJ namelijk in elk geval een gemeenschappelijk beleggingsfonds. Bij deelnemers in een pensioenfonds moet het (vergelijkbare) beleggingsrisico tot uitdrukking komen in de hoogte van de pensioenrechten en pensioenuitkeringen. Het HvJ geeft de volgende handvatten om te beoordelen of dit het geval is:

  • Als het bedrag van de pensioenrechten en pensioenuitkeringen wordt vastgesteld op basis van dienstjaren en salaris, en niet kan wijzigen door de beleggingsresultaten, lopen de deelnemers niet het beleggingsrisico.
  • Als het bedrag van pensioenrechten en pensioenuitkeringen wel kan wijzigen door de beleggingsresultaten, dan wordt het beleggingsrisico door de deelnemers gelopen als dat bedrag in de eerste plaats afhankelijk is van de beleggingsresultaten.
  • Een factor die bij de beoordeling van belang kan zijn is het geval dat het risico bij faillissement individueel of collectief door de deelnemers wordt gedragen. Ook de situatie dat de werkgever beperkt garant staat voor de pensioenopbouw kan een relevante factor zijn bij de beoordeling. Deze factoren zijn voor de beoordeling echter niet doorslaggevend.

De Nederlandse rechter zal zich nu moeten buigen over de vraag of in deze zaken de pensioenrechten en pensioenuitkeringen met name afhankelijk is van de resultaten van de beleggingen.

Moeten de pensioenfondsen met andere kwalificerende fondsen worden vergeleken?
In Nederland worden pensioenfondsen die zogeheten ‘defined contribution’-regeling (premie-uitkeringsovereenkomst) uitvoeren wel als gemeenschappelijk beleggingsfonds gekwalificeerd. Het HvJ oordeelt dat ook moet worden getoetst of de betrokken pensioenfondsen, die uitkeringsovereenkomsten uitvoeren, vergelijkbaar zijn met een pensioenfonds dat een premieovereenkomst uitvoert. Daarbij moet met name beoordeeld worden of de juridische en financiële situatie van de pensioenrechten van een deelnemer op basis van een uitkeringsovereenkomst vergelijkbaar is met die van een deelnemer op basis van een premieovereenkomst. Ook deze toets ligt bij de Nederlandse rechter.

Belang voor de praktijk

Er lopen diverse procedures over de toepassing van de fondsvrijstelling op (vermogens)beheerdiensten aan pensioenfondsen. Deze discussie wordt met de uitspraak van het HvJ nog niet definitief beslecht. De Nederlandse rechter zal met de handvatten die het HvJ heeft aangereikt moeten beoordelen of de hoogte van de pensioenrechten en pensioenuitkeringen van de deelnemers in de eerste plaats afhankelijk zijn van de beleggingsresultaten in de betreffende pensioenregelingen. Zo ja, dan geldt de fondsvrijstelling. Is dat niet het geval, dan moet de rechter nog beoordelen of de juridische en financiële situatie van de pensioenrechten en pensioenuitkeringen van de deelnemers in de betreffende pensioenfondsen vergelijkbaar is met die van deelnemers bij uitkeringsovereenkomsten.

Door de komst van het nieuwe pensioenstelsel zal het belang van deze uitspraak afnemen. Uit het voorstel voor de nieuwe wet volgt namelijk dat de fondsvrijstelling in de opbouwfase van pensioenen van toepassing zal zijn op ingekochte (vermogens)beheerdiensten. Voor de uitkeringsfase kan deze uitspraak van het HvJ, en het vervolg bij de Nederlandse rechter, dan nog wel een rol spelen.