Het gaat om een arrest van 20 april 2021 in een geschil tussen de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet, TenneT, en afnemer Nyrstar, een metaalproducent. Nyrstar is gevestigd op een bedrijfsterrein dat is aangesloten op het 150kV hoogspanningsnet dat wordt beheerd door TenneT. Tussen TenneT en Nyrstar was tot juni 2017 een ATO van kracht op grond waarvan Nyrstar aansluit- en transporttarieven aan TenneT betaalde. Echter, binnen het concern van Nyrstar was de eigendom van bedrijfsgebouwen en ook van het lokale stelsel van verbindingen op het bedrijfsterrein in handen van een dochtervennootschap Bulzifac.

In de procedure stelde Nyrstar zich op het standpunt dat zij over een bepaalde periode ten onrechte €29 min aan aansluit- en transporttarieven had betaald. Nyrstar stelde daartoe dat zij niet kwalificeert als ‘afnemer’ in de zin van de Elektriciteitswet 1998. Op grond van de Elektriciteitswet 1998 is een afnemer een partij die beschikt over een ‘aansluiting’. Een ‘aansluiting’ is vervolgens een verbinding tussen een net en een onroerende zaak in de zin van de Wet waardering onroerende zaken (WOZ). Op grond van de WOZ worden de beschikkingen voor de onroerendezaakbelasting (ozb) berekend.

De stelling van Nyrstar kwam erop neer dat alleen de partij aan wie de WOZ-beschikking wordt afgegeven (hier dus dochter Bulzifac) kwalificeert als de partij die beschikt over een aansluiting en dus: als ‘afnemer’. Volgens Nyrstar kan een ATO alleen tot stand komen tussen een netbeheerder en een afnemer, waardoor de ATO tussen TenneT en Nyrstar in dit geval strijdig was met de wet; althans dat de betalingen door Nyrstar aan TenneT onverschuldigd waren gedaan. Nu tussen TenneT en Bulzifac over die periode geen ATO van kracht was, zouden voor die aansluiting geen aansluit- en transporttarieven verschuldigd zijn.

Afnemer in de zin van de Elektriciteitswet

Het Hof ging hierin niet mee. Het Hof gaat voorbij aan het betoog van Nyrstar dat zij niet als afnemer kwalificeert in de zin van de Elektriciteitswet 1998 en neemt het bestaan van de ATO als uitgangspunt. In rechtsoverweging 4.7 overweegt het Hof:

'Het hof leest in de Elektriciteitswet 1998 niet dat anderen dan de afnemer zich contractueel niet kunnen verbinden tot betaling van de (wettelijk gereguleerde) kosten voor aansluiting en transport die een afnemer verschuldigd is vanwege een aansluiting op en transport over het net. Er is geen bepaling die netbeheerders verbiedt dergelijke overeenkomsten met die ‘anderen’ aan te gaan. Ook in de artikelen 16, 23, 24, 28 en 29 Elektriciteitswet 1998, waar Nyrstar zich op beroept, valt dat niet te lezen.'

Het Hof kijkt terecht door de vennootschapsrechtelijke structuren heen bij de vraag of op een bepaald adres diensten worden afgenomen van de netbeheerder’

Mijns inziens is dit een juist en terecht oordeel. De Elektriciteitswet 1998 stelt geen beperkingen aan de vrijheid van partijen om zich contractueel te verbinden om de tarieven te betalen die zijn verschuldigd voor de levering van diensten aan een ander. Het Hof kijkt terecht door de vennootschapsrechtelijke structuren heen bij de vraag of op een bepaald adres diensten worden afgenomen van de netbeheerder. Een andere uitleg zou volgens het Hof leiden tot ‘het ongerijmde en maatschappelijk ongewenste resultaat dat er voor miljoenen niet hoeft te worden betaald voor diensten die wel zijn afgenomen’.

Belang voor de praktijk

Het arrest van het Hof is van belang voor allerlei situaties waarin de ATO op naam staat van een andere partij dan de partij die op grond van de Elektriciteitswet 1998 als afnemer kwalificeert. Het arrest sluit goed aan bij de praktijk. Zo worden ATO’s vaak aangegaan door huurders van bedrijfsruimten of woningen, die niet in de heffing van de ozb worden betrokken omdat de verhuurder de WOZ-beschikkingen krijgt. Een ander voorbeeld is een filiaal van een winkelketen, waarvoor een ATO wordt aangegaan door een andere entiteit dan de feitelijke gebruiker van het winkelpand.

Het Hof zet hiermee een streep door mogelijke kunstmatige constructies waarmee binnen een concern geschoven wordt met onroerende zaken. Zo’n constructie is bedoeld om de afnemer en de ozb-plichtige in twee verschillende vennootschappen onder te brengen. Daarmee wordt geprobeerd onder de aansluit- en transporttarieven uit te komen.

In de fiscale wereld kunnen dergelijke constructies als fraus legis worden gekenschetst - Advocaat-Generaal Wattel sprak die termen al eens uit over gegoochel met onroerende zaken waar het ging om de omvang van een aansluiting (de zaak Liander/NAEN bij het CBb). Met het oordeel dat het bestaan van de ATO voldoende grondslag biedt voor het innen van de tarieven, ongeacht welke groepsentiteit op grond van het begrippenkader van de Elektriciteitswet 1998 als afnemer kan worden beschouwd, zijn dergelijke constructies niet meer aantrekkelijk.

Klik hier voor de uitspraak.

 

Lees ook: Doorwerking van de Algemene Voorwaarden van een netbeheerder

Dit artikel is geschreven door Roland de Vlam en is eerder gepubliceerd in De Jurist.