Wanneer heeft de OR adviesrecht?

Artikel 25 WOR bevat een (limitatieve) lijst met onderwerpen waarover de OR om advies moet worden gevraagd als de ondernemer hierover een besluit wil nemen. Het besluit moet concreet en uitgewerkt zijn, maar nog niet definitief. Anders gezegd, de OR moet op een zodanig tijdstip om advies worden gevraagd dat het van wezenlijke invloed kan zijn op het te nemen besluit. De OR heeft om die reden een adviesrecht ten aanzien van (belangrijke) voorgenomen besluiten.

Vereisten van de adviesaanvraag

Als advies aan de OR moet worden gevraagd over het voorgenomen besluit, is een van de belangrijkste vereisten van het adviesrecht dat de OR tijdig wordt betrokken bij het besluitvormingsproces. Dit betekent concreet dat het advies van de OR op een dusdanig moment moet worden gevraagd dat het advies van de OR nog wezenlijke invloed kan hebben op het voorgenomen besluit. Dit is ook expliciet neergelegd in artikel 25 lid 2 WOR. Op basis van artikel 24 WOR dient de ondernemer bovendien ten minste tweemaal per jaar in een overlegvergadering de algemene gang van zaken te bespreken met de OR. In dat kader dient de ondernemer mededeling te doen over besluiten die hij in voorbereiding heeft met betrekking tot aangelegenheden als bedoeld in artikel 25 (adviesplichtige besluiten) en artikel 27 (instemmingsplichtige besluiten).

Dit levert een spanningsveld op. Enerzijds moet het adviestraject namelijk in een zo vroeg mogelijk stadium worden gestart, zodat de OR echt kan meedenken over alternatieven en mogelijke gevolgen en – zoals gezegd – invloed kan uitoefenen op het te nemen besluit. Anderzijds moet de adviesaanvraag voldoende concreet en onderbouwd zijn, omdat anders de kans bestaat dat het specifieke voornemen nog niet voldoende kenbaar (en dus concreet) is waardoor de OR niet in staat is om zijn advies te geven.

De adviesaanvraag moet schriftelijk worden ingediend, voorzien zijn van een duidelijke onderbouwing en ten minste de volgende punten bevatten:

  1. De motieven van het besluit – waarom wordt het besluit genomen? Zijn er alternatieven onderzocht?
  2. De verwachte gevolgen voor de werknemers – heeft het besluit invloed op arbeidsvoorwaarden, werkgelegenheid, strategie of anderszins?
  3. De voorgenomen maatregelen – hoe wordt omgegaan met eventuele negatieve gevolgen voor het personeel?

Na het indienen van de adviesaanvraag vindt ten minste één overlegvergadering plaats tussen de ondernemer en de OR. Indien na het advies van de OR een besluit (in de zin van artikel 25 lid 1 WOR) wordt genomen, wordt de OR door de ondernemer zo spoedig mogelijk schriftelijk van het besluit op de hoogte gesteld. Als de ondernemer het advies van de OR niet (geheel) volgt, moet hij dit schriftelijk en gemotiveerd toelichten aan de OR. In dat geval moet de ondernemer in principe één maand wachten voordat het voorgenomen besluit mag worden genomen en/of uitgevoerd, tenzij de OR aangeeft dat dit niet hoeft. Gedurende die periode van één maand heeft de OR de mogelijkheid om tegen het besluit van de ondernemer in beroep te gaan bij de Ondernemingskamer. Voor zover de OR nog niet geadviseerd heeft over de uitvoering van het besluit, wordt ook daarover door de ondernemer (afzonderlijk) advies ingewonnen van de OR.

Het beroep bij de Ondernemingskamer – Wat kan er misgaan?

Artikel 26 lid 1 WOR bepaalt dat de OR – gedurende de hierboven bedoelde wachtperiode van één maand – beroep kan instellen tegen een besluit van de ondernemer indien:

  • het besluit niet in overeenstemming is met het advies van de OR; of
  • feiten of omstandigheden bekend zijn geworden, die, als de OR hiervan op de hoogte was geweest, aanleiding zouden kunnen zijn geweest om het advies niet uit te brengen zoals het is uitgebracht.

Uit vaste rechtspraak volgt dat de weg naar de Ondernemingskamer voor de OR ook openstaat indien ten onrechte geen advies aan de OR is gevraagd.

De Ondernemingskamer toetst eerst of het adviestraject goed is doorlopen en of alle procedurele regels van de WOR correct zijn nageleefd (onder andere; is de OR tijdig betrokken, is de adviesaanvraag voldoende duidelijk onderbouwd en zijn de gevolgen uiteengezet). Vervolgens bekijkt de Ondernemingskamer of de ondernemer in redelijkheid, en bij afweging van de betrokken belangen, tot het (voorgenomen) besluit heeft kunnen komen. De Ondernemingskamer zal niet snel oordelen dat dit laatste niet het geval is als het adviestraject zorgvuldig is doorlopen, omdat ondernemingsvrijheid als uitgangspunt wordt gehanteerd.

Afhankelijk van de uitkomst van deze twee toetsen, kan de Ondernemingskamer, indien de OR daarom in de procedure heeft verzocht, een of meerdere voorzieningen treffen. Zo kan de Ondernemingskamer de ondernemer verplichten het besluit geheel of gedeeltelijk in te trekken of te bevelen bepaalde gevolgen van het besluit ongedaan te maken en/of kan de Ondernemingskamer de ondernemer een verbod opleggen handelingen ter verrichten of te doen verrichten ter uitvoering van het besluit of onderdelen daarvan. In de regel maakt de Ondernemingskamer slechts in (min of meer) uitzonderlijke situaties gebruik van deze bevoegdheden.

Dat deze bevoegdheden echter wel degelijk serieus moeten worden genomen, blijkt (opnieuw) uit een recente uitspraak van de Ondernemingskamer. In deze uitspraak, die wij hieronder bespreken, ging de OR in beroep tegen een besluit van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen (KNAW).

Gerechtshof Amsterdam 14 november 2024

De casus

De KNAW had het besluit genomen het wetenschappelijk onderzoek met bepaalde proefdieren (non-humane primaten) te beëindigen. Het stopzetten had (mogelijk) grote gevolgen voor de werkgelegenheid van de medewerkers van het Biomedisch Primate Research Centre (BPRC) en een bredere (nadelige) impact op het wetenschappelijke onderzoek dat het BPRC verricht. Dit onderzoek speelde een belangrijke rol in de ontwikkeling van medicijnen en vaccins.

De OR was van mening dat voor het besluit advies had moeten worden gevraagd en de OR te laat en onvoldoende betrokken werd bij de besluitvorming. De OR meende dat de KNAW haar beslissing al openbaar had gemaakt voordat de OR hier inhoudelijk over kon adviseren. Hierdoor was de OR van mening dat hij geen wezenlijke invloed meer had op het besluit, terwijl de gevolgen voor de medewerkers, zoals herplaatsing of mogelijk ontslag, onvoldoende door de ondernemer waren onderzocht. Ook achtte de OR het besluit onvoldoende onderbouwd.

De KNAW was echter van mening dat het besluit principieel van aard was en dat geen advies aan de OR hoefde te worden gevraagd, omdat het besluit geen financieel, economisch of organisatorisch karakter had (en dus niet onder de (voorgenomen) besluiten van artikel 25 lid 1 WOR viel). De KNAW meende dat er een breed gedragen maatschappelijke en ethische opvatting bestond dat onderzoek met non-humane primaten niet wenselijk is, en dit het besluit van de KNAW tot beëindiging van het onderzoek rechtvaardigde.

Het oordeel van de Ondernemingskamer

De discussie tussen de OR en e KNAW resulteert erin dat de OR een procedure op grond van artikel 26 WOR aanhangig maakt bij de Ondernemingskamer. De Ondernemingskamer stelt de OR grotendeels in het gelijk. De KNAW heeft haar besluit onvoldoende gemotiveerd en heeft geen duidelijke belangenafweging gemaakt van alle betrokken belangen, aldus de Ondernemingskamer. De KNAW had niet alleen de ethische bezwaren moeten benoemen, maar had ook de belangen van wetenschappers, patiënten en wetenschappelijke vooruitgang expliciet moeten afwegen. Ook heeft de ondernemer geen alternatieven onderzocht en was de OR volgens de Ondernemingskamer te laat betrokken. Omdat de beslissing feitelijk al was genomen en reeds was gecommuniceerd, kon de OR geen wezenlijke invloed meer uitoefenen op het te nemen besluit. Dit is in strijd met artikel 25 van de WOR, aldus de Ondernemingskamer.

De Ondernemingskamer oordeelt daarom dat de KNAW onder deze omstandigheden niet in redelijkheid tot het besluit had kunnen komen. De KNAW wordt verplicht het besluit in te trekken en alsnog, op de juiste wijze, advies aan de OR te vragen voordat de ondernemer een nieuw besluit kan nemen. In de nieuwe besluitvorming dient de KNAW alle betrokken belangen zorgvuldig in kaart te brengen en af te wegen.

Conclusie

Het adviesrecht is een belangrijk instrument van de OR om onder meer de werknemersbelangen te beschermen/behartigen bij ingrijpende besluiten van de ondernemer. Ondernemers doen er verstandig aan te realiseren dat het adviesrecht niet slechts een formaliteit is, maar een wezenlijk onderdeel van het besluitvormingsproces. De recente uitspraak van de Ondernemingskamer illustreert dit en laat zien dat een gebrekkig adviestraject aanzienlijke en ongewenste gevolgen kan hebben. Het is daarom essentieel de OR tijdig en op de juiste manier, in lijn met de WOR, te betrekken in het besluitvormingsproces. Het zorgvuldig afwegen van alle gerechtvaardigde belangen en een goed onderbouwde en opgestelde adviesaanvraag kan eraan bijdragen latere discussies zoveel als mogelijk te voorkomen.

Wilt u meer weten of heeft u zelf te maken met een (mogelijk) adviesrecht van de OR waarbij u assistentie verlangt? Neem dan gerust contact met ons op voor advies. Wij assisteren u uiteraard graag bij een dergelijk proces.