De WBTR is het sector-overstijgende antwoord van de wetgever op de vraag naar maatregelen ter verbetering van de kwaliteit van bestuur en toezicht bij stichtingen en verenigingen in de semipublieke sector. De WBTR heeft ook gevolgen voor coöperaties en onderlinge waarborgmaatschappijen (OWM) en in mindere mate voor de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid (BV) en naamloze vennootschap (NV).
De regelingen voor de verschillende Boek 2 rechtspersonen worden met de WBTR meer analoog aan elkaar. In bepaalde gevallen betekent dit dat de WBTR voor de praktijkvoering wezenlijke impact zal hebben. Het is van belang om de huidige statuten tegen het licht te houden zodat inzichtelijk wordt welke bepalingen (op termijn) dienen te worden aangepast of aangevuld.
Hieronder volgt een korte behandeling van de meest in het oog springende aspecten van deze wet, waar relevant aangevuld met een praktische aanbeveling.
Inhoud
Toezicht
De WBTR biedt voor stichtingen en verenigingen een wettelijke grondslag voor invoering van een toezichthoudend orgaan, ofwel door instelling van een raad van commissarissen (dualistisch), ofwel door instelling van een one tier board (monistisch). Een wettelijke grondslag voor de raad van commissarissen bestond al voor de BV, NV, coöperatie en de OWM maar ontbrak nog voor de stichting en vereniging.
Indien een stichting of vereniging onder huidig recht al een intern toezichthoudend orgaan heeft ingesteld is het raadzaam om aan de hand van de wettelijke bevoegdheden die worden toegeschreven aan een dergelijk orgaan te toetsen of dit orgaan kwalificeert als raad van commissarissen op grond van de WBTR. Is dit het geval, dan worden de nieuwe regels voor de raad van commissarissen geacht op dat orgaan van toepassing te zijn. Verder is het aan te bevelen om, in situaties waarin een bestuursmodel wordt gehanteerd met een algemeen bestuur en een dagelijks bestuur, aan de hand van de WBTR te toetsen of op basis van de statuten sprake is van een monistisch bestuursmodel of een dualistisch model, dat wil zeggen dat het algemeen bestuur in wezen een raad van commissarissen is.
Richtsnoer
Voor de BV en NV werd de normstelling voor taakvervulling door bestuurders en commissarissen al eerder nadrukkelijk in de wet vastgelegd: de bestuurders c.q. commissarissen dienen zich te richten naar het belang van de rechtspersoon en de met haar verbonden onderneming. In de rechtspraak is de betekenis van dit richtsnoer nader uitgewerkt.
Voor de stichting en de vereniging worden taak en richtsnoer met de WBTR toegevoegd aan de bepalingen ten aanzien van taakvervulling. Immers ook bestuurders en commissarissen van deze rechtsvormen worden geconfronteerd met een samenloop van belangen. Aangezien niet alle stichtingen en verenigingen een onderneming drijven wordt niet alleen gerefereerd aan ‘het belang van de rechtspersoon en de met haar verbonden onderneming’ maar ook naar ‘organisatie’.
Meervoudig stemrecht
Bij de BV en NV werd het beginsel van bestuurderscollegialiteit al bijna twintig jaar geleden verankerd in de wet. Uit dit principe vloeit voort dat een bestuurder (of commissaris) nooit meer stemmen kan uitbrengen dan zijn medefunctionarissen tezamen. Voor de stichting, vereniging, coöperatie en OWM voorziet de WBTR in een gelijkschakeling met BV en NV op dit punt. Dit betekent dus dat een bestuurder (of commissaris) nooit meer stemmen kan uitbrengen dan de overige bestuurders (of commissarissen) tezamen.
Een statutaire regeling die afwijkt van dit basisprincipe is geldig tot uiterlijk vijf jaar na inwerkingtreding van de WBTR of tot de eerstvolgende statutenwijziging (naar gelang welk moment eerder valt).
Belet en ontstentenis
Vanaf het moment dat de WBTR in werking treedt is het voor de stichting, vereniging, coöperatie en OWM verplicht om in de statuten te voorzien in een regeling voor gevallen van belet (tijdelijke afwezigheid) of ontstentenis (vacature) van alle bestuurders bij de eerstvolgende statutenwijziging. Een statutaire bepaling voor belet of ontstentenis van slechts een deel van de bestuurders is optioneel. Ditzelfde geldt voor een eventuele raad van commissarissen.
Ontslag door rechter (stichting) en bestuursverbod
Specifiek voor de stichting bevat de WBTR een nieuwe regeling ter modernisering en verduidelijking van ontslag van bestuurders of commissarissen door de rechter. Naar huidig recht zijn de mogelijkheden voor ontslag door de rechter beperkt. De rechter krijgt op grond van de nieuwe regelgeving meer beoordelingsvrijheid om een bestuurder of commissaris van een stichting te ontslaan wanneer het OM of een andere belanghebbende daarom verzoekt.
Het ontslag van een bestuurder of commissaris door de rechtbank brengt van rechtswege een bestuursverbod van vijf jaar met zich mee. Dit betekent dat de desbetreffende persoon gedurende een periode van vijf jaar geen bestuurder, commissaris of gevolmachtigde van enige rechtspersoon kan zijn. De rechtbank kan vanaf inwerkingtreding van de WBTR daarop een uitzondering maken indien de desbetreffende persoon geen ernstig verwijt kan worden gemaakt gelet op aan anderen toebedeelde taken.
Tegenstrijdig belang
Voor alle rechtspersonen is de tegenstrijdig belangregeling vanaf de inwerkingtreding van de WBTR een interne aangelegenheid: eventuele ongeldige besluitvorming, als gevolg van het meestemmen van de betrokken bestuurder ondanks een (persoonlijk) tegenstrijdig belang, tast de externe vertegenwoordigingsbevoegdheid niet aan, in tegenstelling tot de oude ‘vertegenwoordigingsregel’ (die tot aan de inwerkingtreding van de WBTR nog zal gelden voor de vereniging, coöperatie en OWM). Deze wijziging komt de rechtszekerheid zeer ten goede.
Op grond van de nieuwe regeling neemt een bestuurder of commissaris met een tegenstrijdig belang niet deel aan de beraadslaging en besluitvorming over het bepaald onderwerp indien hij daarbij een (in)direct persoonlijk belang heeft dat tegenstrijdig is met het belang van de rechtspersoon en de daaraan verbonden onderneming of organisatie.
Vanaf de inwerkingtreding van de WBTR worden oude statutaire tegenstijdig belangregelingen voor niet geschreven gehouden. Een statutenwijziging is hiervoor niet nodig, maar het is wel aan te bevelen de oude regeling te vervangen om verwarring te voorkomen. Op grond van toepasselijk overgangsrecht kunnen oude gevallen van vertegenwoordiging waarbij sprake was van een tegenstrijdig belang bij een vereniging coöperatie of OWM worden bekrachtigd door de algemene ledenvergadering.
Aansprakelijkheid bestuurders en commissarissen
Op grond van de WBTR geldt dat indien bestuurders of commissarissen aansprakelijk worden gesteld eventueel kennelijk onbehoorlijk bestuur (of toezicht) onweerlegbaar vaststaat, wanneer het bestuur niet heeft voldaan aan zijn administratieplicht of wanneer de jaarrekening, voor zover verplicht, niet tijdig is gepubliceerd. Ook wordt dan (weerlegbaar) vermoed dat de onbehoorlijke taakvervulling een belangrijke oorzaak is van het faillissement. Voorgaande geldt voor bestuurders en commissarissen van een vereniging of stichting die vennootschapsbelastingplichtig is, of die semipubliek is en (op grond van sectorale wet- en regelgeving) een jaarrekeningplicht heeft. Deze vermoedens gelden dus niet voor bestuurders en commissarissen van niet commerciële verenigingen en stichtingen. Dit betekent overigens niet dat deze niet aansprakelijk kunnen zijn in faillissement, maar dan ligt de bewijslast bij de curator.
BV en NV
De meest relevante wijziging die de WBTR meebrengt voor de BV en NV ziet op een harmonisering van de regeling voor belet en ontstentenis. Aangezien het overgangsrecht in het kader van de WBTR niet van toepassing is verklaard op de BV en NV is het raadzaam eventuele discrepanties in de statuten te verhelpen om zo vergissingen te voorkomen.